Geachte toekomstige lezers, Panta Rhei
Als de inkt van mijn pen opdroogt en ik deze brief aan u richt, voel ik een zekere verwarring over de merkwaardigheid van tijd. Alles vloeit, zeggen ze, Panta Rhei, maar niemand vertelt je hoe je moet zwemmen in die stroom van onzekerheden. En nu, terwijl ik aan mijn werk denk dat langzaam maar zeker zijn weg naar uw handen vindt, realiseer ik me dat ik het te danken heb aan u, mijn nog onbekende lezers, dat ik überhaupt blijf drijven.
Mijn boek, ‘De Geur van Grond‘ ligt nog vers op de plank, en hoewel ik niet kan voorspellen hoeveel het er zullen zijn die het ter hand nemen — misschien velen, misschien slechts enkelen — weet ik dat het tijd zal kosten voordat mijn woorden zich een weg banen door de stroom van het dagelijks leven. Maar toch, Panta Rhei, nietwaar? De een haalt een boek uit nieuwsgierigheid, de ander omdat hij niets beters te doen heeft, en sommigen… tja, sommigen lezen gewoon omdat ze willen vergeten.
Dus hier zit ik, als een visser, die zijn lijnen uitgooit in een zee van ongeduld. Misschien hapt u, misschien laat u het voorbijdrijven. Maar weet dit: u maakt de woorden die nu zwijgen in druk, levend. Zonder u zouden ze verdampen als nevel in de ochtend.
Ik wil u alvast danken. Niet omdat u mijn werk misschien oppakt, maar omdat u de tijd neemt om mee te drijven op de golven van dit alles.
En zoals Elsschot ons zou hebben herinnerd: “Alles stroomt, maar we moeten ergens aan land komen.”
Met vriendelijke groet,
Uw nederige schrijver
Peter.