Het was een nacht zoals vele andere, de kamer gehuld in de stilte die enkel het tikken van de oude klok wist te doorbreken. Maar ergens, tussen het dunne laagje slaap en de waas van de werkelijkheid, kroop de nachtmerrie binnen. Niet zomaar een droom, nee, een ware kwelling voor iedere schrijver: mijn boek, De Geur van Grond, het werk waar ik maanden van mijn leven in had gestoken, werd versnipperd. En dat niet eens in een stoffig kantoor door een onoplettende ambtenaar, nee, het was erger dan dat. Het was Banksy-achtig, met een sinistere glimlach van publiek eromheen, als ware het een meesterlijke grap op mijn rug. De Geur van Grond in snippers.
Ik zie het voor me, alsof ik er middenin stond. Mijn boek, netjes tentoongesteld in een glazen kast, alsof het een kunstwerk was dat zijn plek in de eeuwigheid had veroverd. De mensen stromen toe, fluisterend, bewonderend, sommigen zelfs met een lichte trilling van ontzag. Ze wijzen naar de omslag, die in al zijn eenvoud doet denken aan de geur van een net omgewoelde akker, vol belofte en verhalen. Alles leek rustig, ja, bijna triomfantelijk.
Totdat het gebeurde. Een luide klik, en mijn hart stond stil. Het boek begon zachtjes te bewegen, de pagina’s schudden, als bladeren in de wind. Een machine, onzichtbaar verstopt in de bodem van de kast, begon zijn werk. Paginana na pagina werd naar beneden gezogen, versnipperd voor de ogen van het verbijsterde publiek. “Is dit kunst?” vroeg een stem. “Of gewoon de ellende van een schrijver?” Een vrouw lachte, en ik voelde hoe het bloed uit mijn gezicht wegzakte.
Ik wilde roepen, gillen zelfs, maar mijn mond bleef droog en mijn benen weigerden dienst. Daar stond ik, machteloos, terwijl de bladzijden van mijn boek één voor één in stukken werden gescheurd. Niet eens langzaam, alsof ik tijd zou hebben om afscheid te nemen van elk woord, maar snel, met de efficiëntie van een bureaucratische machine. De Geur van Grond, die verzameling verhalen over leven, verlies, en verlangen, verdween in een wolk van snippers.
En alsof dat nog niet genoeg was, begon het publiek te klappen. Ja, te klappen! Het leek wel een Banksy-veiling, waar kunst wordt vernietigd met een vette knipoog naar de kunstmarkt zelf. “Geniaal,” zei iemand. “Zo’n moderne interpretatie van verlies.” Iemand anders knikte instemmend: “Het is een meesterzet, om een boek over grond zo symbolisch te vermalen.”
Ik probeerde te protesteren, maar mijn stem kwam niet verder dan een flauw gemompel. Wat wisten zij van die verhalen? Van die personages die ik met zorg had opgebouwd, die zweet en tranen hadden gekost om neer te zetten? Hoe kon een verzameling mensen, zo achteloos, de vernietiging van mijn werk als een kunstzinnige daad beschouwen?
Toen ik eindelijk mijn stem terugvond, werd ik wakker. De kamer was donker, de stilte zo zwaar dat het leek alsof de wereld mij wilde troosten. De klok tikte nog steeds, maar het geluid was zachter nu. Ik voelde het zweet op mijn voorhoofd, het deken in een klamme knoop om me heen gewikkeld. Voorzichtig ging ik zitten, mijn hart nog bonkend in mijn borst.
Het boek, De Geur van Grond, lag op mijn bureau, ongeschonden. Het lag daar gewoon, zonder geheimzinnige machines die het uit elkaar zouden trekken. De omslag was nog intact, de bladzijden precies zoals ik ze had achtergelaten. Geen publiek, geen applaus. Alleen maar het boek en ik, zoals het altijd was geweest.
Maar de nachtmerrie bleef hangen, een nare nasmaak in mijn mond. Want misschien was het waar, misschien is het leven van een boek wel als dat van een kunstwerk: eenmaal afgeleverd in de wereld, heb je er geen controle meer over. Wat ermee gebeurt, hoe het ontvangen wordt, of het versnippert of vereerd wordt, is aan anderen. Aan het publiek, aan de critici, aan de grillen van het lot.
Ik stond op en liep naar het raam. Buiten lag de grond, stil en onveranderd. Soms is de geur van grond alles wat je nodig hebt om weer met beide voeten op aarde te staan.
Maar die versnippermachine? Die blijft me achtervolgen. Ondanks dat, zal de schrijverij verder gaan.